• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
  • Skip to footer
  • English

Taaltutor

Leer Engels en Nederlands online en offline!

  • Home
  • Taaltutor
    • Over Taaltutor
    • Hoe werkt Taaltutor?
    • Taaltutor’s klanten
    • Testimonials
  • Tutoring
    • Nederlands als Tweede Taal (NT2)
      • Cursus Nederlands van A0 naar A1 (Basic)
      • Cursus Nederlands van A1 naar A2 (Beginner)
      • Cursus Nederlands van A2 naar B1 (Intermediate)
      • Cursus Nederlands van B1 naar B2 (Upper intermediate)
      • Taallessen op maat
    • Engels
    • Tutors
    • Video’s
    • Links
      • Meest voorkomende onregelmatige werkwoorden
  • Taaltesten
    • Test je taalniveau
    • English a Day
      • Freelance Marketer for English a Day 2.0
    • Dutch a Day
    • De Jargon-app
  • Training online lesgeven
    • Informatie Voorjaarstraining
    • Aanmeldformulier voorjaar 2020
  • Blog
  • Contact

Meest voorkomende onregelmatige werkwoorden

A

aanbieden – bood aan – aangeboden

aangeven – gaf aan – aangegeven

aansteken – stak aan – aangestoken

aankomen – kwam aan – aangekomen

aannemen – nam aan – aangenomen

aanraden – ried aan (raadde aan) – aangeraden

aanwijzen – wees aan – aangewezen

afbreken – brak af – afgebroken

afdingen – dong af – afgedongen

aflopen – liep af – afgelopen

afraden – ried af (raadde af) – afgeraden

afscheren – schoor af – afgeschoren

afschrikken – schrikte af – afgeschrikt

afsnijden – sneed af – afgesneden

afspreken – sprak af – afgesproken

aftreden – trad af  – afgetreden

B

bedenken – bedacht – bedacht

bederven – bedierf – bedorven

bedriegen – bedroog – bedrogen

beginnen – begon – begonnen

begraven – begroef – begraven

besluiten – besloot – besloten

bestrijden – bestreed – bestreden

bevinden – bevond – bevonden

bevriezen – bevroor – bevroren

bewijzen – bewees – bewezen

bezoeken – bezocht – bezocht

bidden – bad – gebeden

bieden – bood – geboden

bijten – beet – gebeten

binden – bond – gebonden

blazen – blies – geblazen

blijven – bleef – gebleven

breken – brak – gebroken

brengen – bracht – gebracht

buigen – boog – gebogen

D

denken – dacht – gedacht

doen – deed – gedaan

doorgeven – gaf door – doorgegeven

dragen – droeg – gedragen

drinken – dronk – gedronken

duiken – dook – gedoken

durven – durfde (of: dorst) – gedurfd

E

ervaren – ervoer (ervaarde) – ervaren

erven – erfde – geërfd

eten – at – gegeten

F

fluiten – floot – gefloten

G

gaan – ging – gegaan

gebieden – gebood – geboden

gelden – gold – gegolden

genezen – genas – genezen

genieten – genoot – genoten

geven – gaf – gegeven

gieten – goot – gegoten

glijden – gleed – gegleden

glimmen – glom – geglommen

graven – groef – gegraven

H

hangen – hing – gehangen

hebben – had – gehad

heffen – hief – geheven

helpen – hielp – geholpen

hoeven niet – hoefde niet – niet gehoeven

houden – hield – gehouden

K

kiezen – koos – gekozen

kijken – keek – gekeken

klagen – klaagde – geklaagd

klimmen – klom – geklommen

knijpen – kneep – geknepen

komen – kwam – gekomen

kopen – kocht – gekocht

krimpen – kromp – gekrompen

kruipen – kroop – gekropen

kunnen – kon – gekund

L

lachen – lachte – gelachen

laten – liet – gelaten

lezen – las – gelezen

liegen – loog – gelogen

liggen – lag – gelegen

lijden – leed – geleden

lijken – leek – geleken

lopen – liep – gelopen

M

meten – mat – gemeten

moeten – moest – gemoeten

mogen (ik, jij, hij/zij/het/ u mag) – mocht – gemogen

N

neigen – neigde – geneigd

nemen – nam – genomen

O

ontbijten – ontbeet – ontbeten

opblazen – blies op – opgeblazen

opmeten – mat op – opgemeten

opschrijven – schreef op – opgeschreven

opschrikken – schrok op – opgeschrokken (opgeschrikt)

P

prijzen – prees – geprezen

R

raden – raadde (ried) – geraden

rijden – reed – gereden

rijzen – rees – gerezen

roepen – riep – geroepen

ruiken – rook – geroken

S

scheiden – scheidde – gescheiden

schelden – schold – gescholden

schenken – schonk – geschonken

scheppen – schiep – geschapen

schieten – schoot – geschoten

schrijven – schreef – geschreven

schrikken – schrok – geschrokken

schuiven – schoof – geschoven

slaan – sloeg – geslagen

slapen – sliep – geslapen

slijten – sleet – gesleten

slinken – slonk – geslonken

sluiten – sloot – gesloten

smelten – smolt – gesmolten

snijden – sneed – gesneden

snuiten – snoot – gesnoten

snuiven – snoof – gesnoven

spijten – speet – gespeten

splijten – spleet – gespleten

spreken – sprak – gesproken

springen – sprong – gesprongen

spugen – spuugde – gespuugd

spuiten – spoot – gespoten

staan – stond – gestaan

sterven – stierf – gestorven

stijgen – steeg  gestegen

stinken – stonk – gestonken

stoten – stootte – gestoten

strijden – streed – gestreden

strijken – streek -gestreken

terugvinden – vond terug – teruggevonden

T

treden – trad – getreden

treffen – trof – getroffen

trekken – trok – getrokken

U

uitblazen – blies uit – uitgeblazen

uittrekken – trok uit – uitgetrokken

uitvinden – vond uit – uitgevonden

uitzenden – zond uit – uitgezonden

V

vallen – viel – gevallen

vangen – ving – gevangen

varen – voer (vaarde) – gevaren

vechten – vocht – gevochten

verbieden – verbood – verboden

verbinden – verbond – verbonden

verblijven – verbleef – verbleven

verdenken – verdacht – verdacht

vergeten – vergat – vergeten

verheffen – verhief – verheven

verkiezen – verkoos – verkozen

verkopen – verkocht – verkocht

verliezen – verloor – verloren

vermijden – vermeed – vermeden

verraden – verraadde (verried) – verraden

verschuiven – verschoof – verschoven

verwijzen – verwees – verwezen

verzoeken – verzocht – verzocht

vinden – vond – gevonden

vliegen – vloog – gevlogen

voldoen – voldeed – voldaan

voorlezen – las voor – voorgelezen

vouwen – vouwde – gevouwen

vragen – vroeg – gevraagd

vriezen – vroor – gevroren

vrijen – vrijde (vree) – gevrijd (gevreeën)

W

waaien – woei (waaide) – gewaaid

wassen – waste – gewassen

wegen – woog – gewogen

weglaten – liet weg – weggelaten

weglopen – liep weg – weggelopen

werpen – wierp – geworpen

werven – wierf – geworven

weten – wist – geweten

weven – weefde – geweven

wijken – week – geweken

wijzen – wees – gewezen

willen – wou (wilde) – gewild

worden – werd – geworden

wreken – wreekte – gewroken

wrijven – wreef – gewreven

Z

zeggen – zei – gezegd

zenden – zond – gezonden

zien – zag – gezien

zijn – was – geweest

zingen – zong – gezongen

zinken – zonk – gezonken

zitten – zat – gezeten

zoeken – zocht – gezocht

zuigen – zoog – gezogen

zullen – zou – (gezuld)

zwijgen – zweeg – gezwegen

Primary Sidebar

Tutoring

  • Nederlands als Tweede Taal (NT2)
    • Cursus Nederlands van A0 naar A1 (Basic)
    • Cursus Nederlands van A1 naar A2 (Beginner)
    • Cursus Nederlands van A2 naar B1 (Intermediate)
    • Cursus Nederlands van B1 naar B2 (Upper intermediate)
  • Engels
  • Tutors
  • Video’s
  • Links
    • Meest voorkomende onregelmatige werkwoorden

Footer

Taaltutor

[e-mail]  info@taaltutor.nl
[mobiel]  06 15 50 50 70
[skype]  Taaltutor

Culemborg, Nederland

Klachtenprocedure Taaltutor (2019)

Algemene voorwaarden Taaltutor (2019)

Quicklinks

  • English a Day app

Volg Taaltutor hier ook:

  • YouTube
  • LinkedIn
  • English

© Copyright 2018 Taaltutor · Privacy policy · ⇑ Top

Taaltutor maakt gebruik van cookies. Als je deze site blijft gebruiken, gaan we ervan uit dat je dat goed vindt.Ok